logo_HV_2022_25jrLR

Historie van ons gebied

Met grote sprongen door de historie van Vleuten, De Meern, Haarzuilens en Leidsche Rijn

 

De Oude Rijn

De huidige Utrechtse wijken Vleuten-de Meern en Leidsche Rijn zijn gebouwd op oude grond. In dit gebied wordt al bijna 3000 jaar ononderbroken gewoond. Sinds de laatste ijstijd, zo’n 12.000 jaar geleden, mondde de Oude Rijn uit in ons gebied richting de steeds hoger wordende Noordzee. Eigenlijk was het gebied een moerassige delta met soms brede en diepe geulen, andere geulen waren ondiep en smal. Met het water kwam klei, takken, stenen, zand en grind mee uit de hogere gedeelte van Europa. Met elke overstroming van de geulen zette zich de zwaardere materialen aan de oever van de geul af en de lichtere materialen verderop in het moeras. Zo ontstonden rivierruggen en uiteindelijk stoomruggen. In ons gebied waren twee stroomruggen ontstaan die later de naam, de Oude Rijnstroomrug en de Heldammer stroomrug, kregen (zie kaartje). Op stroomruggen was het land minder zompig en toch vruchtbaar en konden mensen wonen en werken. Dat was het geval vanaf ongeveer 2800 jaar geleden, 800 jaar voor Christus. De oudste teruggevonden nederzettingen vanaf die tijd en bevinden zich o.a. onder de Wilheminalaan, de burgemeester Middelweerdbaan en Haarzicht.

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Hier slingert de RijnDe eerste bewoners

Romeinen bij de Oude Rijn

De Oude Rijn vormde bijna 2000 jaar geleden gedurende zo’n 200 jaar de Noordgrens (Limes) van het gigantische Romeinse Rijk. De grens liep van Katwijk tot aan de Zwarte Zee. Aan de grens van het Rijk werden op vaste afstanden forten en wachttorens gebouwd voor het Romeinse leger. Een Romeins leger dat bestond uit soldaten die uit alle delen van Europa en Noord-Afrika kwamen. Eén van die forten, stond op de huidige plek van het Castellum Hoge Woerd. Aan de voet van het Castellum is op initiatief van de Historische Vereniging een wachttoren nagebouwd. Ook in Vleuterweide en Veldhuizen zijn er restanten gevonden van wachttorens. Langs de verschillende hoofdstromen van die Oude Rijn legden de Romeinen grindwegen aan. Die Romeinse wegen zijn nu op dezelfde plek en met dezelfde breedte opnieuw aangelegd in Veldhuizen en Vleuterweide. De Oude Rijn was de transportader van het Romeinse Rijk. Vanuit Zwitserland, door Duitsland werd van alles vervoerd naar ons gebied. En ook terug, richting die hoger gelegen gebieden, konden de Romeinse schepen ver varen en getrokken worden. De loop van de hoofdgeulen veranderde echter voortdurend en zo liep een schip ook regelmatig vast of verging. In de Balije is in 1997 door leden van de Historische Vereniging de De Meern 1 gevonden, een 25 meter lange praam dat rond 180-190 na Christus plotseling zonk. Zo plotseling dat de schipper alles op de boot achterliet om zichzelf te redden: zijn gereedschap, schoenen, sleutels, kasten, enz. Na jarenlang in een soort boenwas (polyethyleenglycol) gelegen te hebben, zodat het hout niet zou vergaan toen in het contact kwam met de buitenlucht, ligt het nu in Museum Hoge Woerd. Alle informatie over de Romeinen in deze gebieden is daar te vinden. Daarnaast is in het Centraal Museum in Utrecht de ‘De Meernse Jupiter’ te zien. Een brons beeldje van de Romeinse god Jupiter dat gevonden is bij Kasteel Voorn. In 200 jaar Romeinse tijd vermengde zich de oorspronkelijke bevolking met de Romeinse soldaten, handelaren en ambachtslieden. 

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Dorp naast het Castellum, Schepen over de Rijn

Franken en Vikingen

Nadat de Romeinen wegtrokken uit ons gebied en uiteindelijk het Romeinse Rijk in West-Europa ten onder ging, werd ons gebied langzamerhand ingenomen door Germaanse stammen waarvan de Franken zich als een volk verenigde onder één heerser, Clovis – eind 5e eeuw. De Noordgrens van het Frankische Rijk was wederom de Oude Rijn en vormde nog altijd een voorname transportader. De hoofdgeul van de Oude Rijn lag iets noordelijker dan in de Romeinse tijd. In het huidige Máximapark zijn dan tot op heden maar liefst 3 Frankische schepen gevonden. In Hogeweide een Frankische haven. Uiteindelijk ontstond door één van de opvolgers van Clovis, Karel de Grote, een nieuw ‘Rooms’ rijk toen hij zich in 800 tot keizer liet kronen door de paus. Hij voelde zich een Romeins keizer, maar eeuwen later hebben historici voor ons huidig begrip om onderscheid te kunnen maken tussen de Romeinse en de Frankische keizers, zijn titel Rooms keizer genoemd. Uit zijn gigantische rijk ontstond een Oost-Frankisch rijk of Heilige Roomse Rijk (het huidige Nederland, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Noord-Italië) en een West-Frankische Rijk (ongeveer het huidige België en Frankrijk). In de 10e eeuw voeren Vikingen de Oude Rijn waarvan de hoofdgeul nog iets naar het noorden was opgeschoven. De huidige Vikingrijn door het Máximapark volgt de loop van de Oude Rijn zoals die in die Vikingtijd, zo’n 1000 jaar geleden, was. De Vikingen moeten over deze Vikingrijn gevaren zijn om Dorestad (Wijk bij Duurstede) te verwoesten. In een bocht bij het viaduct van de Huis te Vleutenbaan in het Máximapark is dan ook een vikingbijl gevonden. Daar was ook een haven waar Franken en Vikingen handel dreven.

Het kan zijn dat bij die haven Willibrord, de Ier die in de Nederlanden vele kerken heeft gesticht, even is uitgestapt en ook een kerk in Vleuten heeft gesticht op de plek van de huidige Torenpleinkerk die tot de tweede helft van de 19e eeuw, de Willibrordkerk heette.

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Vikingen trekken langs

Ontginningen en ridderhofsteden

De keizer van het Heilige Roomse Rijk waartoe het huidige Nederland toe behoorde, gaf grote stukken land uit aan hertogen, graven en ook bisschoppen. Het grootste gebied in het huidige Nederland was van de bisschop van Utrecht die de heerser was in ’t Sticht (een groot gedeelte van de huidige provincie Utrecht) en ’t Oversticht (Overijssel, Drenthe en een groot deel van Groningen). In Utrecht waren dan ook vele kerken en kloosters. Vanaf het einde van de 10e eeuw was er zo’n 200 jaar geen krijgsgeweld in onze onze gebieden en dat had als gevolg dat de handel bloeide. Door de economische groei kwam er vervolgens weer  een snelle toename van de bevolking in de stad Utrecht. De voedselvoorziening van de stad werd dus steeds belangrijker. De stroomruggen en vruchtbare grond aan onze kant van de stad Utrecht werden dan ook door de kerken en kloosters verkocht of verpacht aan mensen die deze grond wilde ontginnen en bebouwen. De stukken grond werden uitgegeven in percelen die in een morgen konden worden geploegd. De percelen uit deze tijd van de grote ontginningen worden dan ook ‘morgens’ genoemd. De mensen die deze ‘copes’ in bezit krijgen, werden vrije boeren: ze waren geen eigendom meer van een heer of bisschop, maar een vrij mens. Voor de administratie en verdediging van deze ‘morgens’ werden ‘ministerialen’ benoemd door de bisschop wat uiteindelijk resulteerde in ridders. Die ridders waren hard nodig, omdat even ten westen van Vleuten het graafschap Holland begon. Vanwege de grond en afwatering ontstond er een kleine 500 jaar strijd tussen het graafschap Holland en het Sticht. Vandaar de vele ridderhofsteden in ons gebied den Ham, Nyevelt, Voorn, Grauwaart, Bottestein, den Engh, Ter Mey en de Haar. De bisschop had verder ook een nog jachthof, waar de huidige boerderij Hof ter Weyde in winkelcentrum Terwijde nog van resteert. In 1296 ging de Hollandse graaf Floris V op valkenjacht met de bisschop van Utrecht om tijdens de jacht geschillen te bespreken. Ze reden richting het bisschoppelijke jachthof Hof ter Weyde toen edelen die zich benadeeld voelden door Floris V hem gevangen namen. Uiteindelijk werd hij via de Alendorperwetering, langs ridderhofstad den Engh naar de Vecht vervoerd en zo naar Muiden gebracht. Daar is hij uiteindelijk om het leven gebracht, iets wat velen nog wel weten uit de geschiedenisboeken. 

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Georganiseerd waterbeheer, Ridders en kastelen

De Weides en het water

De ontginningen leidde tot een gebied waar veel voedsel werd verbouwd voor de stad Utrecht. Sommige namen van de gerechten (een soort gemeentes) in dat agrarische gebied kennen we nog steeds: Hoge Weide en Lage Weide bijvoorbeeld of Vleuterweide.

De agrarische producten werden via het water naar de stad Utrecht vervoerd. Dat leidde tot een fijnmazig netwerk van weteringen en vaarten, zoals de Alendorperwetering, de Heijcop, de Vleutense Vaart en natuurlijk de Rijn. De Oude, kronkelende, Rijn uit de tijd van de Romeinen, Franken en Vikingen werd daarvoor gekanaliseerd, rechtgetrokken, vanaf het Paardenveld in de stad Utrecht tot aan de grens tussen Veldhuizen en Harmelen. Als voornaamste transportader tussen Utrecht en Leiden werd de Oude Rijn op dit stuk de Leidsche Rijn genoemd. In de binnenstad van Utrecht kan via de namen nog steeds teruggevonden worden wat er uit ons gebied op de markt verhandeld werd: de Ganzenmarkt, de Lange Koestraat, Drieharingstraat, de Vismarkt en de Lijnmarkt bijvoorbeeld. Op de laatste, rechte, straat werd touw gespannen in een lijn om te verhandelen. Touw dat gemaakt werd van het hennep dat met name in de 16e en 17e eeuw veel winst opleverde.

Verder werd er allerlei soorten granen, peulvruchten en groente verbouwd op de weides en over het water vervoerd naar de stad. Brouwerijen, zoals de Brouwerij in Vleuten, bevinden zich dan ook aan de Vleutense Wetering. De schepen moesten soms over een dam getrokken worden, zoals bij Stadsdam en Heldam. Daarnaast ontstonden vaak café’s. In die café’s bij een dam moest ook vaak tol betaald worden voor het gebruik van de waterweg. Zo was er een café de Tol waar de Vleutense Wetering overging op de Alendorperwetering, nabij wijk de huidige wijk de Tol. Eeuwenlang, van ongeveer de 12e eeuw tot voor de 2e Wereldoorlog was dit de praktijk van alledag. Tot na de 2e Wereldoorlog, tot de aanleg van het Amsterdam Rijnkanaal in de jaren ’50 van de vorige eeuw, werd groente vervoerd vanuit ons gebied via de Leidsche Rijn en het Merwedekanaal naar de Groenteveiling achter de Croeselaan. 

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Aanleg Leidse Rijn

De groei en bloei van de glastuinbouw

In de tweede helft van de 19e eeuw groeiden steden als Den Haag en Utrecht uit hun middeleeuwse jasje. De stadsmuren werden afgebroken en er kwamen nieuwe wijken zoals Oudwijk, Tolsteeg en Abstede. De tuinders die daar generaties lang hadden gewoond aan de Minstroom, trokken naar de andere, vruchtbare, kant van de stad, aan de Alendorperwetering, in het huidige Máximapark en de wijk ’t Zand. Diezelfde verhuizing naar dit gebied maakten tuinders uit het Westland bij Den Haag. In eerste instantie werden er vele soorten groente en fruit verbouwd op de koude grond, daarna ook tropische vruchten in verwarmde glazen kassen. De schoorstenen van de ketelhuizen voor de verwarming van de kassen, zijn nu nog te zien aan de Wilhelminalaan en bij Forum ’t Zand. Nog altijd werd de meeste groente en fruit vervoerd naar de stad Utrecht. Dat veranderde na de Tweede Wereldoorlog. Door de bevolkingsgroei, verstedelijking, welvaartsgroei en Europese eenwording, kwamen er goedkoper groente en fruit van elders in Europa. Aan de andere kant opende de toenemende globalisering ook een geheel nieuwe en grotere markt. Het hele glastuinbouwgebied ging over op de teelt van vele bloemensoorten die naar alle delen van de wereld werden geëxporteerd. Al snel werd duidelijk dat de bloemen niet meer via het water naar Aalsmeer konden vervoerd vanwege de bederfelijkheid. Begin jaren ’70 leidde dat tot de opening van een eigen bloemenveiling, de Bloemenveiling Vleuten aan de Utrechtseweg, in de huidige wijk De Veiling bij de Brandweerpost Leidsche Rijn. De enorme bloei van de Vleutense glastuinbouw in de jaren ’60. ’70 en ’80 van de vorige eeuw leidde tot een toenemende vraag naar werknemers. In zowel De Meern als in Vleuten vond er daardoor veel woningbouw plaats, zoals de wijken Odenvelt in Vleuten en Nyevelt in De Meern.

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Kassen in plaats van weideland, Bloemenveiling

Deltawerken wonen: Vinex-locatie Leidsche Rijn

De toenemende bevolkingsgroei en verstedelijking na de Tweede Wereldoorlog leidde tot een groot woningtekort in het algemeen en in de stad Utrecht in het bijzonder. Utrecht moest uitbreiden en het rijk vond dat daarvoor een herindeling van het grondgebied rondom de stad moest komen. In 1954 leidde dit uitbreiding van de gemeente Utrecht naar het noorden ten koste van de gemeentes Groenekan, Westbroek en Maarssen. Aan de zuidkant breidde de stad uit ten koste van het grondgebied van de gemeentes Houten en Jutphaas. Aan de westkant ging de gemeente Zuilen in zijn geheel op in de gemeente Utrecht. En aan de zuid-westkant werd de gemeente Oudenrijn. opgedeeld tussen Utrecht en de nieuwe gemeente Vleuten-De Meern. De gemeente Oudenrijn lag tussen de Meernbrug in het centrum van De Meern en het Merwedekanaal. Het huidige cultureel centrum de Metaalkathedraal was de oorspronkelijke katholieke kerk van de gemeente Oudenrijn. Op 10 mei 1940, op de eerste dag van de Tweede Oorlog in Nederland, waren in die kerk net de deuren dicht gegaan voor de uitvaart van de populaire pastoor Boelens. In de stille kerk hoorde het publiek opeens een gigantische dreun en vlak daarna een nog heftiger explosie. In het land achter de nog altijd bestaande boerderij Overvoorn, twee huizen naast de katholieke kerk, was een Duits vliegtuig neergestort dat door afweergeschut geraakt was. Het vliegtuigwrak is door de inspanning van voormalig voorzitter van de Historische Vereniging geborgen. De motor is nu te zien in het Centraal Museum. 

Ondanks de bouw van Overvecht, Kanaleneiland en Nieuwegein, bleef de woningnood hoog. In 1991 verscheen daardoor de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, afgekort tot VINEX waarin vele nieuwe bouwlocaties werden aangewezen door het rijk. In een vergeefse poging om niet helemaal opgeslokt te worden door de gemeente Utrecht had de gemeente Vleuten-De Meern al ingestemd met een grenswijziging in westelijke richting. De wethouders Annemieke Rijckenberg van Utrecht, Helen Melcherts van Vleuten- De Meern en de stedenbouwkundige Riek Bakker werkte nauw en goed samen bij de bouw van De Tol, ’t Weer, Parkwijk en Langerak. Het rijk bepaalde echter dat voor de bouw van geheel Leidsche Rijn, de gemeente Vleuten-De Meern in zijn gehaal op moest gaan in de gemeente Utrecht. Ondanks vele protesten in Vleuten-De Meern was dit op 1 januari 2001 een feit. 

De drie ‘moeders van Leidsche Rijn’ drukten samen nog wel door dat het huidige Máximapark het hart moest worden van de nieuwe wijken, overeenkomstig het masterplan Leidsche Rijn dat van de hand van Riek Bakker in 1995 verscheen. De bouw van Leidsche Rijn, een stad met de grootte van Leeuwarden, betekende een gigantische verandering op alle gebied. De eeuwenoude waterhuishouding moest worden aangepast, de wegenstructuur werd totaal gewijzigd, de spoorlijn verdubbeld en verhoogd, de A2 verlegd, verbreed en overdekt en natuurlijk moesten er 60.000 woningen worden gebouwd in krap 25 jaar tijd. De eeuwenoude weides en de eeuw van de glastuinbouw was voorbij, de tuinders en andere agrariërs moesten verhuizen. Voor velen was dit een ingrijpende en lang niet altijd als positief ervaren verandering. Uiteindelijk betekende de komst van Leidsche Rijn wel een zeer noodzakelijk ‘deltaplan’ voor de woningbouw. Woonden op 1 januari 2001 nog ruim 20.000 inwoners in de huidige Utrechtse wijken Vleuten-De Meern en Leidsche Rijn, 20 jaar later zijn dat er een zo’n 90.000. 

Zie ook de Canon van Leidsche Rijn: Vinex woningen voor de toekomst, Leidsche Rijn voltooid… en Máximapark, de groene long